Graag zien, wat is dat eigenlijk, vraag ik me af. Ik weet het niet zo goed en ben er precies ook geen held in, gezien mijn geschiedenis en het aantal fiasco's . Maar zijn het wel allemaal mislukkingen en heb ik me werkelijk zo vergist in hen en zij in mij? Is het een utopie te denken dat wij voorbestemd zijn om ons leven te delen met net die ene uitverkorene, die ons op elk vlak aanvult en vervolmaakt? Of moeten we blij zijn dat niks oneindig is en dat als we uitgekeken zijn op onze liefste hem of haar kunnen inruilen tegen een gepaster exemplaar?
Ik sta te snotteren in een leeg kleedhokje, in een bijna leeg zwembad, in een randstad ergens in Vlaanderen. Heb ik liefdesverdriet, ligt die breuk nog altijd op mijn maag, is het een burn of een bore-out? De dertigersdip of een 'ikweethetookallemaalniet-crisis'? Ik zet een bril op mijn neus en voel me op slag een pak zelfverzekerder. Ik zal het toch ook wel weten, zeker. Vijfendertig, bijna zesendertig, een eigen huis, een plek onder de zon, en gezinshoofd van een reeks van vijf.
Wat doen dan al die vragen in mijn kop? Waarom lijken alle anderen altijd precies te weten wat ze willen?
Moed, moed! Moet ik mezelf inspreken. Volhouden, tanden bijten en op een dag komt alles goed.
Tel uw zegeningen, zou mijn oma zeggen. Maar ze zegt al lang helemaal niks meer en kijkt stuurs voor zich uit. In een kamertje van drie op drie, met spreuken aan de muur, foto's en de onvermijdelijke kruisbeeldjes.
Ik durf eigenlijk niet zo goed te zeggen dat ik best nog vaak verschrikkelijke rotdagen heb. Zo rot dat ik in een bruin ziekenhuis in een klein kamertje tegenover een wildvreemde man ga zitten. Hij stelt vragen tot ik het gevoel heb dat hij drie kilo pasta door mijn keelgat heeft geramd. Ik voel me platgewalst en er druppen dikke tranen naar beneden.
Dat ik hoop dat ze veel plezier maakt met haar vriendinnen, veel gaat reizen en een studie kiest die ze echt leuk vindt, zeg ik tegen Lena. En dat ze nooit of nooit of NOOIT afhankelijk mag zijn van een man, gooi ik er nog achteraan. Mag ik dan nooit een lief? vraagt ze verbaasd. Ik verzeker haar dat ze dat mag. Maar liefst niet te snel, alsjeblieft. Niet zo snel als ik in ieder geval, destijds.
Aha, reageert ze laconiek. Jij hebt dus spijt van mijn bestaan?
Nee, nee, NEE, natuurlijk niet. Ik ben verzot op alle vijf mijn bloedjes. Maar in het bijzonder bezorgd om haar. Al is het niet gezegd dat ze in de liefde net zo'n kluns zal zijn als ik. En ongetwijfeld in staat is een fijn exemplaar aan de haak te slaan. Eentje die bekommerd is om haar en haar nooit het gevoel geeft dat ze eigenlijk niet zo veel voorstelt. Ik hoop dat ze zich nooit moet afvragen of ze wel goed genoeg is. En dat ze altijd haar heerlijke zelf mag zijn. Helemaal, zonder twijfels en vraagtekens en nodeloze verwijten.
Ik twijfel een beetje aan de toekomst. Mogen we ons nog wel kwetsbaar opstellen? Is het toegestaan om ons hart aan een ander toe te vertrouwen?
Leer van jezelf houden, schreeuwen de boekjes.
Wie zal het anders doen, vraag ik me af.